Het lieve oude mannetje zat op een bankje in het park. Zijn wandelstaf had hij naast zich neergezet en tevreden keek hij naar de zwanen, die een wedstrijd hielden van wie de mooiste veren had. Hij keek eens diep in zijn rugtas en haalde er na geruime tijd een thermosfles uit. Draaide de dop eraf … damp. Nogmaals dook hij in de tas en een paar seconden later veerde hij weer rechtop met een blij gezicht. Een beker hield hij in zijn hand. Het hete, zwarte vocht uit de thermosfles ging de beker in en dat was me een sterke bak! Hij sidderde ervan, terwijl hij een fikse slok nam. ‘Daar knapt een mens van op’, zag je hem denken.
Verderop liep een jongedame met een forse hond. Zou dat een Rottweiler zijn?, vroeg het oude mannetje zich af. Het kon best. “Jongedame, wat voor soort hond heb je daar?”, riep hij haar toe, tussen twee slokken koffie door. Ze hoorde hem niet, was al weg. De hond trok erg aan de lijn en ze probeerde hem uit alle macht rustig te houden. Een paar eendjes kwamen langs, waggelend en gezellig tegen elkaar kwakkend. Het mannetje dook weer in zijn tas en haalde er een zakje met oud brood uit. Zachtjes gooide hij het naar de eenden, die het snel opklokten en toen naar hem kwakten als bedankje.
Mensen kwamen voorbij. Sommigen met hond, anderen zonder. Verliefde stelletjes, diep discussiërende mannen, vrolijk lachende vrouwen met shoptassen in hun hand en kinderen die uit school kwamen en gauw naar huis renden. Het mannetje keek op zijn horloge. Een echt ouderwets kettinghorloge had hij en dat stond alweer op half 4 in de middag. “Hup in de benen”, zei hij tegen zichzelf. “Gauw naar huis, koken en afwassen. Wat zal ik eten vandaag?”. Na eventjes denken lichtten zijn ogen op. Hij had iets lekkers bedacht om te gaan eten en nu stond hij snel op. Hij moffelde de thermoskan in de tas en toen zijn lege koffiebeker. Langzaam struinde hij naar huis, links en rechts allemaal mensen en dieren groetend, die hij kende en die hem kenden.